Speech Afscheid Taminiau Leiden, 5 februari 2011
Geachte Professor Taminiau, beste Nicolette, dr. Dijkstra, dr. Van der Zande, geachte aanwezigen,
Stelt u zich voor: vandaag precies vijf jaar geleden was ik vierdejaarsstudent Nederlands en Filoso;ie – twee studies, dat kon toen nog ongestraft. Ik bewoog mij die dagen enigszins mank door het Leidse centrum, van huis naar collegezaal, en een enkele keer via een kroeg weer naar huis. Ik had al een tijdje pijn in de streek rondom mijn linkerknie, waarover mijn vrienden en ik grappen maakten in de trend van ‘ach, je bent vierdejaars student, dat zal wel ouderdom zijn!’ Toen ik bij de huisarts kwam, volgende week vijf jaar geleden, liet die direct een foto maken in het Diaconessenhuis, hier vlakbij. Enkele dagen later zat ik bij een orthopeed, die “witte randen” op “goedaardigheid” vond duiden. Met het uitspreken van dat woord begon bij mij het allereerste besef te gloren dat er dus ook zoiets als “kwaadaardigheid” in het spel kon zijn. Een paar dagen lager had ik een MRI, de dag erna zat ik op de poli in de wachtkamer, mijn vader naast me. De orthopeed opende de deur van zijn spreekkamer, ik stond op en liep naar hem toe. Hij zei: ‘Gaat je vader mee naar binnen? Doe maar.’ Gegeven dat ik hier sta, op het afscheid van een hoogleraar oncologische orthopedie, kunt u zich bij het vervolg wel iets voorstellen.
Graag zou ik u mee willen nemen naar twee cruciale momenten in mijn behandelingstraject. Aan hand hiervan zal ik demonstreren hoe ik Taminiau als arts ervaren heb, en hoe hij een rol is gaan spelen in de vaak terugkerende gedachten aan mijn ziekenhuisperiode. Als eerste lees ik een stuk uit mijn weblog van destijds, een soort openbaar dagboek, waarmee ik ervoor zorgde dat iedereen die dat wilde op de hoogte kon blijven, zonder dat ik, of mijn ouders en zus, de hele dag door moesten vertellen hoe het ging. Het volgende fragment is uit een post van dinsdag 13 juni 2006, en heet: ‘Slecht nieuws’. Het speelt zich af vlak voor de laatste chemokuur voor de operatie. Kaal, en op elleboogkrukken loop ik naar de radiologie om een MRI te laten maken. De secretaresse vraagt, zoekend naar een blaadje: ʻbent u Max van Duijn? Dan wil ik u vragen om na afloop van de scan nog even bij Dr. Dijkstra langs te gaan.ʼ Dijkstra ken ik tot op vandaag alleen van naam en van de verhalen, dus nieuwsgierig antwoord ik: ʻGraag. Moet ik dan gewoon naar de orthopedie?ʼ Ze knikt bevestigend en wijst mij en mijn vader een lege rij stoelen aan. Een vriendelijke laborant komt mij tien minuten later halen. Hij kondigt aan dat er in de loop van de scan contrastvloeistof gebruikt zal worden, dus hij legt alvast een infuus aan. Terwijl ik de MRI onderga dwalen mijn gedachten af naar het gesprek dat voor volgende week gepland staat met professor Taminiau. De resultaten van de preoperatieve chemokuren zullen besproken worden, en daarvan afhankelijk: mijn operatie. ʻJe wilt natuurlijk weten of dit je je been gaat kosten,ʼ zei hij anderhalve maand geleden, vlak voordat de chemo begon.
ʻOp dit moment denk ik van niet, en meestal wordt het tijdens de chemotherapie niet slechter.ʼ Onder het MRI-geknetter betrap ik mezelf erop dat ik zin heb om naar hem toe te gaan volgende week. Zin. Ik zal zijn spreekkamer binnenstappen, alleen. Weliswaar kaal, maar stijlvol gekleed – lange mantel, nette schoenen. Zakendoen van man tot man, daar komt het eigenlijk op neer. Hij: waar nodig hard en zonder blad voor de mond; ik: kalm en voor alle rede vatbaar. Ik neem me voor dat ik desnoods bereid zal zijn om mijn been op te offeren in ruil voor wat extra procenten prognose. Mijn been – het voelt als een ultieme troef die ik achter de hand heb, zoals een maffiabaas desnoods zijn eigen dochter verhandelt als zijn zaak daar beter van wordt. Ik doe mijn ogen open en bekijk hoe de MRI-buis op me afkomt. Mijn voet jeukt. Stilliggen, gebied ik mezelf, en knijp mijn ogen weer dicht. Ik zie de spreekkamer van Taminiau voor me. Hij zit achter zijn bureau, leunend op zijn ellebogen. De eerste keer dat ik hem zag was vlak nadat ik te horen had gekregen dat ik een tumor in mijn been had, op de foto van zijn persoonlijke pagina van de universiteit. In zwart-wit, met kort donker haar en een dungeknoopte das om. Net bij als andere hoogleraren aan deze universiteit, staan zijn leeropdracht en proefschrifttitel naast de foto.
ʻProfessor Taminiau,ʼ had de orthopeed van het Diaconessenhuis gezegd, ʻis de beste botchirurg van West-Europa. Neem van mij aan: die man is echt de crack, die gaat die tumor zo ongelófelijk op zʼn flikker geven!ʼ Prachtige strijdtaal, vond ik dat. Het proces van de MRI-scan wordt onderbroken voor de contrastvloeistof. Maar mijn gedachten gaan door – ik zie voor me hoe Taminiau in een televisieuitzending een jongen, een paar jaar jonger dan ik, uitlegt hoe het ervoor staat met zijn osteosarcoom. Een serie dwarsdoorsneden van het tumorgebied hangt op een lichtbak, de professor wijst aan met de achterkant van een balpen ʻJe ziet dat hier, rondom de tumor, alweer gezonde stukken bot zijn ontstaan,ʼ zegt hij. Dat is eigenlijk een teken dat je erg goed gereageerd hebt op de chemotherapie.ʼ Hoe vaak heb ik die zin in gedachten al herhaald? Honderd keer, minstens, als een mantra, een bede aan mijn eigen toekomstige werkelijkheid. Een werkelijkheid die hier beslist wordt, nu, op dit moment. Althans, mijn been is natuurlijk niet anders dan gisteren, of vorige week, maar vanaf dit moment is het bekend hoe het ervoor staat. Deze helse herrie van ruis en gezoem die uit die MRI-scanner komt is een taal die artsen en laboranten spreken. Ik weet dat de laborant die ik gezien heb op dit moment achter een scherm zit, te klikken, in te zoomen. Wat zal hij denken? ʻDat is eigenlijk een teken dat je erg goed gereageerd hebt op de chemotherapie,ʼ hoor ik Taminiau nog eens zeggen. Vlug ban ik de gedachte uit – alsjeblieft niet de goden verzoeken! Het mag niet zo zijn dat het omgekeerde waar is. Het mag niet.
Als ik weer op de been ben, enigszins wankel, zit mijn vader in de wachtkamer. Hij leest niet, maar kijkt in mijn richting, zijn colbert over zijn arm. Als ik eraan kom lacht hij voorzichtig, staat op, en voegt zich bij me. We lopen richting orthopedie. Dijkstra is een lange, goedlachse man. De kennismaking met hem verloopt ontspannen en plezierig, als een ontmoeting tussen mensen die elkaar allang via hun omgeving kennen, maar nog nooit met elkaar gesproken hebben. Dijkstra vertelt dat hij samen met Taminiau een beensparende operatie met donorbot gepland heeft en hij drukt mij een plastic knie op schaal in de hand ter verduidelijking. ʻWe slaan een kwart van het gewricht weg,ʼ zegt hij, ʻplus een flink stuk scheenbeen. Je röntgenfotoʼs zullen het goed doen op congressen!ʼ Zijn enige voorbehoud is de uitslag van de MRI die ik zojuist gehad heb. Hij belooft daarom even naar de radiologie te lopen. Een half uur later zien mijn vader en ik hem fronsend door de gang benen. Hij knikt ons toe, met een stormachtig gelaat. Als hij even later een de deur van zijn spreekkamer opent, gebeurt er hetzelfde als helemaal aan het begin, in het andere ziekenhuis: ik wil alleen de spreekkamer binnengaan, maar Dijkstra maakt duidelijk dat het beter is als ik eerst mijn vader uit de wachtkamer ga halen.
U raadt het al: de MRI deed vermoeden dat het er slecht uitzag, dat de tumor progressief was. Even later werd er een crisisberaad belegd met Nicolette, Taminiau en Gelderblom erbij. Ik weet nog precies hoe ze een
voor een binnenkwamen: meevoelend, maar klaar voor de strijd. En vooral met de uitstraling van “ach, we hebben wel voor hetere vuren gestaan”.
[...]
4 juli 2006. Titel:
ʻNiet alleen buiten zonnig. De macabere humor van een vrolijke professorʼ Hallo beste bloglezers, Zoals bij jullie bekend was uit de MRI-scan van precies drie weken geleden gebleken dat de tumor tijdens de chemotherapie gegroeid was, en op meerdere plaatsen uit het bot gebarsten. Dit leek erop te duiden dat de tien weken chemotherapie weinig hadden uitgehaald. Nu de tumor echter uit mijn been gehaald is en in het laboratorium onderzocht, komt er zeer verrassend nieuws aan het licht: het preparaat blijkt uit voornamelijk dode kankercellen te bestaan! De chemo heeft dus niet het gebruikelijke gedaan, de tumor laten slinken, maar weldegelijk veel werk verricht. Het nieuws is mijn vrijdag al meegedeeld door Dr. Kroep, met een telefoontje dat natuurlijk als weergaloos de geschiedenis in gaat. Ik heb me direct door mijn ouders met rolstoel en al naar een terras laten rollen, waar de zon zich niet onfortuinlijk in mijn bierglas spiegelde.
Nu het nieuws in het weekend wat heeft kunnen bezinken, moest ik vandaag naar het ziekenhuis om er nog eens over te spreken en mijn wond te laten inspecteren. Normaal gesproken had ik bij Dr. Dijkstra terechtgekomen, maar aangezien hij op vakantie is mocht ik bij de professor zelf op bezoek. Zoals jullie van mij gewend zijn, hier het verslag. Professor Taminiau is goed gemutst, dat blijkt uit van alles. Hij klemt de foto's die ik op de radiologie heb meegekregen op de lichtbak en vraagt wat ik ervan vind. 'Ziet er mooi uit', zeg ik, 'heel mooi'. Ondanks alle goede berichten van de afgelopen tijd ben ik toch weer even flink gespannen terwijl hij de foto's nauwkeurig bestudeert. 'Vind ik ook.', zegt hij, en begint verschillende plekken aan te wijzen waar het titanium prachtig aansluit op het bot. Daarna inspecteert hij de wond op mijn been. 'Zo te zien geen ontstekingen, geen afweerreacties van het lichaam, de knieschijf is mooi op de plaats gebleven en de wond is helemaal dicht.' Hij neemt plaats achter zijn bureau en laat mij vertellen hoe de afgelopen twee weken verlopen zijn. Ik vertel dat ik vooral door het goede nieuws van de pathologie erg opgeknapt ben en daarnaast hard en gemotiveerd train onder begeleiding van een fysiotherapeut. 'Fysiotherapie is goed, maar moet je niet overdrijven,' antwoordt hij, zo intensief naar zijn computerscherm turend dat zijn gezicht er bijna in verdwijnt. 'En wat de pathologie betreft: op de scan leek de tumor progressief, maar het laboratorium ondersteunt dat beeld niet. In het
verslag staat bevestigd dat je een hele vervelende tumor had, agressief en hooggradig. Maar die is er helemaal uitgehaald bij de operatie. Alles snijranden waren vrij en van het weefsel binnenin het preparaat was ruim 90% dood dankzij de chemotherapie.' Weer ben ik even gespannen dat er toch nog een addertje onder het gras zou zitten, dat Taminiau nog iets gaat zeggen dat toch weer nadelig is voor het vervolg. Hij staat op en begint zachtjes aan mijn been te buigen. 'Als ik al die goede berichten zo bekijk, loop je toch een vrij groot risico dat je al die studies van je nog eens moet gaan afmaken!'